Hoeveel broertjes en zusjes hebben een plaats gekregen?

Vandaag ontvingen wij een interessante mail van een vader van een kind in groep 8. Hij had via onze blog het bericht van de gemeente Haarlem gelezen waarin staat dat 94% van de kinderen een plek heeft gekregen op hun voorkeursschool. Deze vader stelt hier terecht een vraag bij: hoeveel van de kinderen die een plek kregen op hun voorkeursschool hadden voorrang op grond van een broertjes/zusjes regeling?

Neem het volgende rekenvoorbeeld: er zijn 100 aanmeldingen op een school. Volgens de cijfers van de gemeente zouden gemiddeld 94 van deze kinderen een plek krijgen op de school bij de loting. Want 94% kreeg een plek op hun voorkeursschool en 6% werd uitgeloot.

Maar stel dat 30 van die 100 kinderen die zich aangemeld hebben voorrang hebben. Dan krijgen zij de eerste 30 plekken. Er blijven dan 70 kinderen over zonder voorrang, waaronder er 64 plekken te verdelen zijn. De kans dat een kind zonder voorrang zo'n plaats krijgt is nu niet 94% maar 91%. De kans op uitloting is niet 6% maar 9%.

Als er 50 kinderen zijn met voorrang, dan wordt de kans op inloting 88% en de kans op uitloting neemt toe tot 12%.
Voorrangsleerlingen hoeven niet te loten. Als ze gebruik maken van die voorrang, dan zijn zij verzekerd van een plaats op hun voorkeursschool. De kans van een kind met voorrang een plaats krijgt is dus 100%. En hun kans op uitloting is 0%. Door deze voorrangsleerlingen mee te nemen in de totale aantallen, geven de cijfers volgens ons (en deze vader) een vertekend beeld.

Kan de gemeente of de scholen ook cijfers laten zien waarin er onderscheid wordt gemaakt tussen broertjes/zusjes en kinderen zonder voorrang? Dat zou wellicht een beeld geven dat dichterbij het beeld komt dat ouders op dit moment om zich heen zien.

Heeft u ook vragen over de loting? Laat het ons weten! groep8.023@gmail.com