dinsdag 23 september 2014

Achtergrond: waarom wordt er in Haarlem geloot? (deel 2)

In deel 1 schreven we al over de financiering van schoolgebouwen door de gemeente als reden voor loting in Haarlem. In dit deel schrijven we over een andere soort financiering, namelijk de financiering van het onderwijs zelf.

Financiering van onderwijs

Naast de financiering van de schoolgebouwen door de gemeente worden middelbare scholen gefinancierd door het Rijk middels een bedrag per leerling per jaar. Dat bedrag ligt op dit moment rond de 7.300 euro (bron). Met dit geld worden o.a. de leerkrachten en de lesmaterialen betaald. Een klas begint pas te 'rekenen'  vanaf 21 of 22 kinderen. Met minder leerlingen moet de school er geld op toeleggen. Daarom zijn scholen er bij gebaat om de klassengrootte boven 22 te houden en nog liever boven de 25 leerlingen.

Stel: school A heeft op Havo-niveau 40 aanmeldingen en school B heeft er 14. Er zijn dan meerdere manieren om de leerlingen te spreiden.

School A kan 2 klassen van 20 leerlingen maken, maar dat 'rekent' niet. De financiering per leerling is onvoldoende om voldoende leerkrachten voor 2 klassen te betalen. School A kan ook 1 klas van 27 maken en 1 klas van 13, maar ook dat is financieel onaantrekkelijk. Het is financieel aantrekkelijker voor school A als 10-13 kinderen elders naar school gaan. School B heeft juist die 10-13 leerlingen meer nodig om de klas financieel haalbaar te maken. Het is in dit voorbeeld dus voor beide scholen aantrekkelijker om de werkelijke plaatsen anders te verdelen dan de aanmeldingen. Zodoende komen we op een verdeling van 27 leerlingen op school A en 27 leerlingen op school B door 13 leerlingen uit te loten voor school A.

Het is natuurlijk ook denkbaar dat school A 30 leerlingen aan wil nemen en er maar 10 uit wil loten. De inkomsten van deze klas nemen namelijk sterker toe per extra leerling dan de de inspanning voor deze klas. Immers, de kosten voor de leerkrachten voor deze klas worden al gedekt door de leerling-bijdrage van de eerste 27 leerlingen. Zodoende kan het zijn dat school A slechts 10 leerlingen uit wil loten. School B zit dan met een klas van 24 leerlingen, eigenlijk te weinig in financiƫle zin.

Er kan in dit verband een verschil gemaakt worden tussen zelfstandige scholen en scholen die samen met andere scholen onder een bestuur valt. In het geval van een zelfstandige school zal de wens om grote klassen te maken sterker zijn dan in het geval van een school die onder een bestuur met meerdere scholen valt.

Stel in het voorbeeld hierboven dat school A en school B beide onder hetzelfde schoolbestuur vallen, dan komen de leerling-bijdragen van alle leerlingen uiteindelijk bij hetzelfde bestuur. Het is dan in theorie aan het bestuur om te bepalen wat de optimale verdeling is van de leerlingen over de scholen.
Vallen de scholen niet onder hetzelfde bestuur dan is overleg tussen de scholen nodig om tot een optimale verdeling te komen. Dit overleg vond in de vorige regeling plaats na de 1e lotingsronde. Ook in de nieuwe regeling zal dit overleg plaatsvinden.

Dit fictieve voorbeeld laat zien dat loting niet in het belang van het kind plaats vindt. Het anders indelen van de kinderen dan zij zelf hebben aangegeven heeft een financiele reden.

Financiering door de rijksoverheid:
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/lesgeld-en-schoolkosten-voortgezet-onderwijs

Geen opmerkingen:

Een reactie posten